donderdag 12 mei 2011

De ontmoeting

Wenen, 1913

Op de boulevard komt een man de hoek om gelopen. Gebruind door de rijkelijk schijnende zon in zijn thuisstreek oogt hij vreemd in het kille Wenen, waar bleekheid de mensen (niet) kleurt. De mensen om hem heen hebben degelijke, Westerse kledij maar hij is in hun ogen te simpel, te vulgair gekleed. Een overwegend in het zwart gekleed heerschap zonder hoofddeksel. Mensen lopen een beetje met een boogje om hem heen en fluisteren iets naar elkaar. ‘Vast weer een Russische verbannen extremist…’ Hoe juist. Opvallender dan zijn somber geaarde kleding is echter de grote snor die zijn in de jeugdjaren door pokken geteisterde gezicht deels verbergt. De man heeft een iets kleinere linkerarm dan de rechterarm, eveneens te danken aan een ongeluk in eerdere tijden in Georgië. De man, ondanks zijn geringe lengte, straalt de revolutionaire kracht uit die hem in de stad brengt –niet door de ban van de tsaar, maar om de Baas te spreken. Tijdelijk woont hij hier ook, maar hij verlangt terug te keren naar moedertje Rusland. De Baas is wel het land uitgezet, en verblijft met medestanders in deze pittoreske plaats alvorens door te reizen naar Zwitserland. De besnorde man steekt het pleintje over.
In tegengestelde richting loopt een eveneens besnorde man, als is diens snor meer bescheiden, te meer daar er geen littekens verborgen hoeven worden. Ook deze man is armzaliger gekleed dan de elite van Wenen die geniet van een rustig wandelingetje in de doorbrekende zon. De man is bleek, heeft vurige ogen, en een eeuwige neerwaartse trek van de mond. Hij is het soort type dat overduidelijk in deze contreien thuishoort, maar liever hoger wil staan op de sociale ladder. Dolgraag wil hij erkenning, en de grote opgerolde vellen papier onder zijn beide armen zijn de kunstproducten die hem daartoe in staat moeten stellen.
Man nmr.1 bemerkt de zonderling die hem bijna bereikt heeft maar langs hem heen kijkt. Het valt hem op dat ze beide van vergelijkbare lengte zijn. Ook de tegemoet komende man straalt een zeker elan uit, maar het is eerder van het verbeten pessimistische soort. Hij is matig benieuwd naar de kunstrollen onder de armen van de man, duidelijk persoonlijk gekoesterd bezit. Wellicht eigen werk?, vraagt hij zich af. Ze passeren elkaar, en de eerste man knikt, en de tweede man tikt onhandig tegen zijn baret, en één van de kunstrollen valt op de grond. De man klungelt ze op te rapen maar de man zonder hoofddeksel, bereid mensen te helpen daar zijn overtuiging solidariteit preekt voor mensen in de lagere klassen, helpt hem en overhandigt de rol. ‘Danke’, zegt de schilder beleefd maar kortaf, en haastig spoedt deze zich verder. De eerste man kijkt hem even na. Er is iets met die man, denkt hij, daar gaat de geschiedenis nog van horen. Een enge grijns verschijnt op zijn lippen. En ook van mij, lacht hij, voor hij verder gaat met zijn wandeling.

Bovenstaande is NIET gebeurd maar het had gekund. Heel even, begin 1913, te Wenen, verbleven Jozef Stalin en Adolf Hitler binnen enkele straten afstand van elkaar. Bovenstaande zou zomaar gebeurd kunnen zijn. Wie had ooit kunnen voorspellen hoe de geschiedenis beide mannen zou behandelen, hoe zij geschiedenis zouden schrijven, en hoe zij geschiedenis zouden herschrijven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten